Niet-denken & niks-zien

Als klein meisje voelde ik dat mijn moeder niet gelukkig was. Niet met mij, niet met haar gezin, niet met mijn vader, maar bovenal was ze niet gelukkig met zichzelf. Soms zat ze in haar leunstoel met zo’n bepaalde, nietszeggende blik in de verte voor zich uit te staren en dan vroeg ik me af wat ze dacht. Ooit waagde ik het om die vraag ook echt aan haar te stellen. Ik was toen al ouder, ergens rond de adolescentie en begon langzaam in te zien dat er dingen echt anders waren met mijn moeder. Haar simpele antwoord was: ‘Niets’. Daar was ik even stil van, want ik kon me niks voorstellen bij niets denken.

Ik kan dat namelijk niet: niet denken. Ik denk altijd, echt áltijd! Ik zie iedere milliseconde een beeld voor me, waarbij ik denk aan wat ik nog allemaal moet doen, of ik denk aan wat we vandaag hebben gedaan, of ik denk aan mijn kinderen, of ik denk aan wat ik hier nog allemaal wil schrijven, of ik denk aan… of ik denk… Er spookt dus altijd iets door mijn hoofd. ALTIJD. Zelfs als ik rustig op de bank zit en vijf minuten niets doe (zelfs geen tv of telefoon kijk), dan nog is het alsof er miljoenen mensjes door mijn hersenen rennen en daar van alles aan het regelen zijn, dus mij laten (na)denken.

Sinds een aantal jaar weet ik dat mijn zoon een lichte vorm van autisme heeft. Op enkele beperkingen na kan hij zich daar vrij goed mee redden. Hoewel hij gemakkelijk (over)prikkeld wordt, is hij eigenlijk altijd wel met iets bezig (gamen, muziek maken, YouTube kijken) en zit hij zelden te niksen. Vorig jaar werd ik door hem getriggerd om hem de vraag te stellen: kun jij niet-denken? Blijkbaar wist hij gelijk wat ik bedoelde, want hij zei vol overtuiging: ‘Ja hoor’.

Huh? Nog zo iemand? Omdat ik me er nog steeds niks bij kon voorstellen en nu wel graag wilde weten hoe dat dan precies zat, vroeg ik door. ‘Wat zie je dan als je niets-denkt?’ Ik zat me al van alles voor te stellen, want in mijn hersenen werd er driftig door elkaar heen gesprint door al die mensjes, maar die verspilden duidelijk hun energie, want het antwoord was heel simpel: ‘Gewoon: niks’. Hm… Ik was weer even stil, want ja, mijn hersenen deden intussen volop hun best om een beeld te vormen bij niks-zien. ‘Maar dat kan toch niet, dat je niks ziet? Je hersenen zijn toch altijd bezig met ‘iets te denken’? Mijn zoon bleef echter bij zijn eerdere overtuiging: hij ziet niks als hij niet-denkt. Ik kon er nog altijd niet bij dat iemand kan niet-denken en niks-zien. ‘Maar je ziet toch altijd iets voor je ogen? Ik tenminste wel, ik heb altijd wel een beeld voor mijn ogen, van wat ik denk.’ Mijn zoon haalde zijn schouders op en zei doodleuk: ‘Nou, ik zie dan gewoon zwart. Meer niet. Geen beeld, gewoon zwart.’

Foto: Miranda Dilernee

Wow… ik was helemaal overrompeld door zulke eenvoud. Wat leek me dat héérlijk om een keer te kunnen niets-denken en niks-zien!

Serieus, soms ben ik best jaloers op mijn zoon, ik zou zó graag eens een keer aan niks willen denken (vooral ’s nachts), gewoon, dat mijn hersenen leeg zijn, dat die mensjes die de hele tijd door mijn hersenen rennen eens keer tegelijkertijd uitgeput omkiepen en in een diepe slaap vallen.

Hoe zou dat er uitzien: zwart? Ik zie dan het zwart-witte ruisbeeld van zo’n ouderwetse beeldbuistelevisie voor me… Ik kan niet eens ‘zwart-zien’.

Eigenlijk ben ik dan ook een beetje jaloers op mijn moeder, want zij kon dat ook heel goed. Nu begrijp ik een heel klein beetje hoe zij dan daar in die leunstoel zat: te niets-denken en niks te zien. Het was één van haar favoriete bezigheden, naast poetsen en shoppen, want hobby’s en vriendinnen had ze niet. Was ze dan gelukkig, tijdens het niets-denken?